Waarom onderzoek doen naar discriminatie?

Vijf functies van antidiscriminatie-onderzoek

Als er een onderzoek uitkomt over discriminatie, dan zie je op sociale media vaak de volgende reactie: ‘Alweer een onderzoek? Wanneer wordt discriminatie nu eens écht aangepakt?’ Deels terecht, want er kan nog veel meer gebeuren aan discriminatie. Maar onderzoek heeft ook een belangrijke functie.

Functie 1: zicht krijgen op het probleem

Lang niet iedereen kan zich een voorstelling maken van discriminatie. En lang niet iedereen is ervan overtuigd dat het probleem speelt. Om die reden is het belangrijk om discriminatie in beeld te krijgen, bijvoorbeeld door onderzoek te doen naar de ervaringen van slachtoffers. Dit type onderzoek maakt het probleem inzichtelijk, maar kan ook zorgen voor erkenning bij slachtoffers. Zo kregen onderzoekers van KIS verschillende reacties van gemeenteambtenaren naar aanleiding van hun onderzoek over institutioneel racisme bij de gemeente als werkgever. Zij zeiden bijvoorbeeld dat zij nu zeker wisten ‘dat het niet aan hen lag’. Dit waren ambtenaren die zelf racisme hadden ervaren bij hun werkgever en zich lange tijd niet erkend voelden. Door het rapport wisten ze dat ze niet de enige waren en dat wat hen was overkomen niet hun schuld was. Andere ambtenaren reageerde vaak geschrokken: ‘Maar ik wist helemaal niet dat dit gebeurde!’

Het onderzoek lijkt dus bij te hebben gedragen aan bewustwording, maar nog belangrijker: het droeg ook bij aan het opstarten van een aanpak. Zo gaat de gemeente Amersfoort naar aanleiding van dit rapport aan de slag met een aanpak (zie dit verslag van de raadsvergadering door het Algemeen Dagblad). Een ander voorbeeld is het onderzoek naar anti-Aziatisch racisme van onder andere de Universiteit van Amsterdam. Dit onderzoek maakt het probleem inzichtelijk en kan het ontwikkelen van aanpakken daarom stimuleren. Of denk aan een van de eerste onderzoeken naar moslimdiscriminatie die het thema (mede) op de kaart zette.

Als gemeente onderzoek naar discriminatie-ervaringen doen? 

Periodiek doet het Sociaal en Cultureel Planbureau onderzoek naar de discriminatie-ervaringen van de Nederlandse bevolking (zie hier het laatste rapport). Deze cijfers zijn representatief voor Nederland. Is apart onderzoek dan nog nodig per gemeente? Senior onderzoeker Hanneke Felten van Movisie: ‘Natuurlijk kunnen er verschillen zijn tussen regio’s, maar het is niet zo dat er regio’s bestaan die opeens heel erg afwijken van de landelijke cijfers. Het is niet de verwachting dat er gemeenten zijn waar bijvoorbeeld discriminatie in de openbare ruimte ten aanzien van transgender personen geen probleem is, of waar arbeidsmarktdiscriminatie ten aanzien van mensen met een migratieachtergrond niet speelt. Dus als je onderzoek laat doen in je eigen gemeente, weet dan dat dit kleine nuance verschillen in beeld brengt, maar verwacht geen compleet ander beeld dan wat landelijk uit landelijk onderzoek komt.’

Functie 2: keuze maken voor een aanpak

Om discriminatie aan te pakken, moet er ook onderzoek zijn naar wat werkt om discriminatie te verminderen. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om literatuuronderzoek. Zo deed KIS onderzoek naar het verminderen van vooroordelen onder kinderen op basisschool. Op basis daarvan zijn er concrete interventies tegen discriminatie ontwikkeld en aangepast. Zonder dit type onderzoek is er een risico dat er interventies worden gebruikt die helemaal niet werken, of erger nog, die averechts werken. Want baadt het niet, dan schaadt het soms wel (zie dit artikel ter toelichting). Voor gemeenten kan dit type onderzoek helpen om te bepalen welke antidiscriminatie-interventie je gaat subsidiëren en welke juist niet. 

Functie 3: weten of de aanpak werkt en kunnen bijstellen

Als er een aanpak is gekozen en deze is al kleinschalig uitgeprobeerd in de praktijk, dan kan onderzoek er meer zicht op geven of de aanpak ook het gewenste effect heeft. Dit noemen we evaluatieonderzoek. Raadzaam is om eerst altijd een evaluatieonderzoek te doen gericht op het proces: is de interventie in de praktijk zo uitgevoerd zoals bedacht is? Verliep alles zoals de bedoeling was? En wordt de interventie ook echt gebruikt in de praktijk? Het kan bijvoorbeeld zijn dat je als gemeente een prachtige antidiscriminatietraining aanbiedt voor de scholen in de regio, maar dat in de praktijk niemand eraan meedoet. Dit onderzoeken en monitoren is dus cruciaal in de (lokale) aanpak van discriminatie. Onderzoek naar het effect is de tweede stap: als blijkt dat de interventie uitgevoerd wordt zoals bedoeld, kun je onderzoek doen om na te gaan of het beoogde effect bereikt wordt (lees ook tip 4 en 5 uit dit artikel). Als dat niet het geval is, kun je de interventie bijstellen. Zo zorg je ervoor dat de aanpak van discriminatie ook echt effectief is. De gemeente Amsterdam liet bijvoorbeeld eerder evaluatieonderzoek uitvoeren naar ‘Het gesprek op school’ dat zij subsidieerde in de het kader van de aanpak van discriminatie op school.

Functie 4: monitoren effect van beleid

Verschillende gemeenten laten praktijktesten, correspondentietesten en ‘mystery calls’ uitvoeren: onderzoeken om vast te kunnen stellen hoe vaak er gediscrimineerd wordt in een bepaalde sector. Zo heeft de gemeente Utrecht een gemeentelijke monitor laten voeren door het Verwey-Jonker Instituut. De onderzoekers deden correspondentietesten: met fictieve profielen reageerden ze op online advertenties voor woningen in Utrecht om te onderzoeken in hoeverre er (feitelijk en objectief vast te stellen) sprake is van discriminatie. Daarnaast is met mystery calls onderzocht in hoeverre woningbemiddelaars bereid zijn om in te gaan op discriminerende verzoeken van fictieve verhuurders (zie deze publicatie). Door middel van dergelijke monitors kan een gemeente nagaan of het ingezette beleid in de praktijk het gewenste effect heeft. Ook kan een eerste monitor zicht gegeven op (de omvang) van het probleem (zie functie 1).

Functie 5: onderzoeken en veranderen tegelijkertijd

Actieonderzoek is een aanpak voor praktijkgericht onderzoek waarbij je actie en onderzoek combineert, en waarbij het doel is nieuwe kennis ontwikkelen én tegelijk de praktijk verbeteren (zie dit boek). In de aanpak van discriminatie kan actieonderzoek heel interessant zijn, omdat je niet alleen meer zicht krijgt op het probleem, maar er ook meteen wat aan doet. Bovendien doe je dat samen met de mensen die bij het probleem betrokken zijn. Denk bijvoorbeeld aan het gezamenlijk met medewerkers ontwikkelen van een aanpak tegen discriminatie op de werkvloer, die je vervolgens uitvoert in dat bedrijf en daarna evalueert. Vervolgens stel je de aanpak op basis van die evaluatie weer bij. En zo ga je door tot de aanpak het gewenste resultaat heeft. De resultaten van het onderzoek kunnen weer gedeeld worden met vergelijkebare organisaties. Zo’n actieonderzoek kan natuurlijk niet alleen gedaan worden in bedrijven, maar ook bijvoorbeeld in een school, ziekenhuis, museum of andere organisatie. Als gemeente kun je dit onderzoek faciliteren, stimuleren, ondersteunen en de resultaten delen in de gehele sector. 

Wat is géén goede reden om onderzoek te doen naar discriminatie? 

  • Omdat je mensen die stellig niet ‘geloven’ in discriminatie wil overtuigen dat het wel bestaat. De ervaring leert dat mensen die zeer stellig overtuigd zijn dat discriminatie niet voorkomt, iedere vorm van bewijs hiervan in twijfel trekken. Voor deze groep werken andere aanpakken beter dan onderzoek. Zie deze longread of dit artikel.
  • Omdat je iets wil doen aan het verminderen van discriminatie. Als je discriminatie wil verminderen, is onderzoek meestal niet de weg (met uitzondering van actieonderzoek; dat is een manier om tegelijkertijd onderzoek te doen en de praktijk te veranderen; zie functie 5). Als je wilt weten wat je kan doen tegen discriminatie, kun je een kijkje nemen in deze database met antidiscriminatie-interventies. Hierin staan aanpakken die bij kunnen dragen aan het verminderen van discriminatie bijvoorbeeld bij bedrijven/organisaties, op scholen, in zorginstellingen, in de wijk of op sportclubs. Deze interventies zijn gecontroleerd door KIS-onderzoekers om na te gaan of de verandertheorie van de interventie (de kerngedachte achter de interventie) in lijn is met de wetenschappelijke literatuur. Alleen de interventies waarvan dat het geval is (en die hiervoor zijn aangemeld bij KIS), zijn opgenomen in deze database.